TU moet helpen om burn-out te voorkomen

Facebooktwitterlinkedinmail

7 februari 2017 –  Antoni van Leeuwenhoekhoogleraar prof.dr.ir. Caspar Chorus kreeg een burn-out en kwam daar met hulp van onder meer de TU overheen. Hij waarschuwt voor de gevaren en heeft een aantal aanbevelingen voor de universiteit om een burn-out te voorkomen.

Wandelend naar het podium in de congreszaal in het Amerikaanse congreshotel, voelde het alsof een deel van mijn hersenen werd uitgeschakeld. Van het ene op het andere moment werd ik vreselijk moe, en tijdens mijn presentatie kon ik met moeite uit mijn woorden komen; een angstwekkende ervaring. Instinctief wist ik meteen, dat dit een moeheid was, die maanden zou aanhouden. Ik belde mijn vrouw, en vertelde haar dat ik een burn-out had gekregen. Het is bizar hoe je een nooit eerder ervaren gevoel intuïtief herkent wanneer het zich aandient. Ondanks dat ik al jaren barstte van de energie, en het concept burn-out nooit echt serieus had genomen, wist ik meteen dat ik er één te pakken had, toen het zover was.

Minder productief

Met zeer goede hulp van een coach, bedrijfsarts, collega’s en leidinggevenden – tot aan de rector magnificus toe – ben ik er binnen een half jaar bovenop gekomen. En, durf ik vier jaar later te zeggen, ik ben er meer dan bovenop gekomen; ik ben veel meer ontspannen, dat vooral.

En ook mijn werk heeft er niet onder geleden: wel ben ik wat zuiniger met mijn energie en daardoor wat minder productief in sommige opzichten, maar ik ben ook minder gejaagd, en meer creatief. En voor mijn collega’s (ik sta aan het hoofd van de transportgroep bij de faculteit TBM) is het best prettig om een leidinggevende te hebben die niet altijd meer de grenzen van ieders mogelijkheden en energie opzoekt.

Hoe voorkomen

Waarom vertel ik dit? Omdat een vroegere Delftse collega van me, die twee jaar geleden hoogleraar was geworden in Groningen, vorige week een eind aan zijn leven heeft gemaakt, na een slepende burn-out.

Omdat er de afgelopen maanden meer vergelijkbare trieste voorvallen zijn geweest aan Nederlandse universiteiten. Omdat ik heb gemerkt, dat ook bij onze universiteit het aantal mensen dat met een ernstige burn-out kampt, toeneemt. Er moet iets gebeuren.

Wat kan de TU doen?

Deels is een burn-out een uiterst persoonlijk verhaal. Ik ben altijd open geweest over een aantal van de factoren die mijn burn-out getriggerd hebben, zoals een tomeloze ambitie en werklust, gecombineerd met perfectionisme. Maar in dit stuk wil ik me richten op wat de universiteit kan doen, moet doen, om te helpen burn-outs te voorkomen.

Wij hebben het geluk dat ons college van bestuur (cvb) zich ook zorgen maakt over werkdruk en de gevolgen daarvan voor personeel. Dat heb ik zelf ervaren, niet alleen tijdens mijn eigen burn-out, maar ook daarna, zoals toen me vorige zomer gevraagd werd om een lezing over het onderwerp te geven op de zogenaamde Key Scientists-dag. Hier was een vijftigtal Delftse toponderzoekers bijeen met het cvb, om te praten over de toekomst van de universiteit. Ik vertelde mijn verhaal, dat persoonlijk begon en eindigde met aanbevelingen voor de TU. Enkele van deze aanbevelingen vat ik hieronder samen.

Competitiedenken

Hoe catchy en populair de metafoor ook is, wetenschap is geen topsport. Topsport gaat over winnen en verliezen, over mensen die in hun leven duizenden keren dezelfde honderd meter rennen en de gouden medaille krijgen als ze op het juiste moment net wat sneller zijn dan hun collega’s. Wetenschap daarentegen gaat over het bijdragen aan kennis, om het verkennen van nieuwe ideeën. Met alle respect voor topsporters: dat is iets totaal anders.

Competitie is een efficiënt en motiverend concept, als het gaat om de verdeling van schaarse middelen, zoals beurzen of pagina’s in een toptijdschrift. Maar als het gaat om het functioneren in brede zin, van de universitaire gemeenschap, moeten andere begrippen dan winnen centraal staan. De vraag is niet: “ben jij de beste in je vakgebied?” maar: “lever je een zinvolle bijdrage aan je vakgebied?”

Rankings

Hieraan gerelateerd: de TU Delft moet stoppen aandacht te besteden aan zogenaamde rankings. Rankings wakkeren oneigenlijke competitie aan, want ze zijn per definitie zero-sum-games: je kan pas stijgen als er iemand daalt. Dit terwijl de wetenschap per definitie een non-zero-sum-game is: van nieuwe kennis, geproduceerd door de TU Delft, profiteert iedereen. Ook onze ‘concurrenten’ – en zo hoort het ook.

Bovendien, als je een ranking serieus neemt, lever je je daarmee over aan het waardensysteem van de opsteller van de ranking. Zo baseert de Shanghai ranking zich op Nobelprijzen en op aantallen papers in Nature en Science. Dat vinden ze daar blijkbaar van het grootste belang, en dat mag. Maar wij weten heel goed dat veel van de Delftse wetenschap niet tot uiting komt in die gremia. De TU Delft mag met haar reputatie en al haar kwaliteiten nooit gereduceerd worden tot een nummer op een lijstje.

Stop met die onzin

Dat al die rankings dat toch doen is één ding, maar we kiezen er vervolgens zelf voor om er al dan niet op onze eigen website aandacht aan te besteden. Zoals een kok die gelauwerd werd in de competitie ‘beste restaurant ter wereld’ aangaf: “meedoen aan het spel is leuk, maar uiteindelijk leidt het af van wie we zijn en wat we doen.” Juist de TU moet, met haar robuuste internationale standing, het voorbeeld geven aan andere Nederlandse universiteiten. Stop met die lijstjes-onzin, we hebben wel wat beters te doen.

Competitiedenken en rankings lijken misschien abstracte begrippen in een artikel over burn-out, maar ik werk hier lang genoeg om te zien hoe het competitievirus steeds dieper doordringt in de gewoonten van de organisatie en de mensen die er werken, met groot negatief effect op het functioneren en welbevinden van wetenschappers.

Less is more

Iets praktischer dan: we moeten minder dingen doen, en die dingen moeten we beter doen. Dit mantra horen mijn vakgroep-genoten al jarenlang uit mijn mond, en ik ben in goed gezelschap: ook onze collegevoorzitter heeft in Delta een lans gebroken voor less is more. Het concept is breed toepasbaar. Neem bijvoorbeeld publicatiedruk: het is cruciaal dat we niet naar hoge aantallen papers streven (van onvermijdelijk matige kwaliteit en impact), maar juist naar het produceren van (onvermijdelijk een kleiner aantal) papers die werkelijk een wetenschappelijke bijdrage leveren.

Ik daag mezelf en mijn collega’s regelmatig uit om ons te richten op de grote vragen uit het vakgebied, om daarin risico’s te nemen, en om tijd te investeren voor duurzaam en betekenisvol onderzoek. Ja, dat kan dus leiden tot een jaar met weinig of geen publicaties, en dat levert bij ons dan ook niet meteen een minpunt op in het R&O-gesprek.

Kwaliteit als motivatie

Mijn ervaring is, dat wetenschappers minder werkdruk ervaren wanneer ze naar kwaliteit streven, dan wanneer kwantiteit centraal staat. Een belangrijke reden hiervoor is dat kwaliteit een intrinsiek motiverende factor is; welke wetenschapper wil er nu geen goed werk leveren? Het tellen van publicaties op het cv is daarentegen voor de meesten niet een bijzonder inspirerende bezigheid. Hetzelfde geldt voor aantallen promovendi: liever een handvol die je intensief kunt begeleiden en met wie je echt samen onderzoek kan doen, dan twintig stuks die je twee keer per jaar spreekt.

Minder vergaderen

Less is more geldt ook voor vergaderen: ik ken geen wetenschapper die aan de universiteit is gaan werken omdat ‘hij zo gek is op vergaderen. Toch wordt er aan de TU vreselijk veel vergaderd over de meest onnozele onderwerpen. Zelf zeg ik nee tegen de meeste vergaderverzoeken, en ik zorg er zelf ook voor dat ik mijn collega’s minimaal belast met vergaderingen.

Het klinkt pijnlijk, maar het is waar: de meeste vergaderingen hebben tot impliciet doel het rechtvaardigen van de positie van de organisator van de vergadering, en zijn of haar instituut. (“ik ben directeur van het instituut, en daarom roep ik elke paar maanden alle betrokken hoogleraren bij elkaar voor overleg”)

Wildgroei instituten

Dit is dan weer gerelateerd aan de wildgroei van instituten aan de TU: elke zichzelf respecterende hoogleraar richt tegenwoordig een lab op, en als het meezit, kan hij of zij er een instituut of ‘initiative’ van maken door goed te lobbyen bij decaan en cvb. Het nut van die instituten (wetenschappers uit hun stoffige zolderkamertje halen!) is meestal aanzienlijk minder dan de ermee gepaard gaande tijdsinvestering.

Van lab naar instituut; het is een kwestie van tijd, voor er iemand wordt aangesteld om de laboratoria van het instituut te coördineren – dat wordt vergaderen! En er moet natuurlijk overlegd worden over de website van het instituut, een profielschets, een seed-money competitie, en er komt natuurlijk een jaarlijks congres, want daar hadden we er te weinig van. Allemaal ten koste van de toch al schaarse tijd voor echt, inhoudelijk werk – weet u nog, onderwijs, onderzoek, valorisatie.

Wees zuinig met tijd en richt je op de kern

Kijkend naar mijn omgeving, en op basis van mijn eigen ervaringen, ben ik ervan overtuigd dat het risico op burn-outs verminderd kan worden wanneer de TU en haar werknemers radicaal snijden in die activiteiten, zoals instituutvorming en vergaderen, die niet direct en substantieel bijdragen aan de inhoudelijke kern van ons werk. De rest leidt af van waar het echt om gaat: studenten opleiden, de wetenschap verder helpen, en de maatschappij verrijken met nieuwe toepassingen.

Geluk en gezin

Ook het competitiedenken leidt in essentie af van waar het de gemotiveerde wetenschapper en docent om gaat: we zijn hier niet om een wedstrijd te winnen, maar om robots te bouwen, files te voorspellen, studenten statistiek te leren, noem het maar op. Een Delftenaar is op zijn gelukkigst als hij of zij met de inhoud bezig kan zijn, in een collegiale sfeer en op het hoogst mogelijke niveau. Niet gehaast, omdat er nog drie andere artikelen de deur uitmoeten, of omdat er weer een vergadering wacht. Maar in alle rust, zodat ‘hij met een beetje geluk nog op tijd naar huis kan om met het gezin te eten.

De TU Delft draagt het vuur van Prometheus in haar logo, en terecht: we kunnen niet zonder dit vuur, dat kennis naar de mensen bracht. We mogen dus niet toestaan dat bij zoveel van onze collega’s dat vuur uitbrandt, vaak langdurig, en heel soms – maar per definitie veel te vaak – met gruwelijk gevolg.

Pijnlijke stappen

Ik roep op tot actie. Ik weet heel goed dat de punten die ik hierboven noem heb niet de enige bron van werkdruk zijn. Meer geld uit Den Haag is altijd welkom. Bovendien, het laten vervagen van de onzinnige wetenschap = topsport-metafoor en het radicaal verminderen van randzaken zoals vergaderen is moeilijk, en zal voor sommigen pijnlijk zijn. Maar het zijn bitter noodzakelijke eerste stappen, en de tijd is er rijp voor: de VSNU werkt aan een nieuwe CAO, de TU Delft aan een nieuwe strategie. Haar werknemers zijn te kostbaar om dit urgente probleem te laten liggen voor de volgende ronde.

Prof.dr.ir. Caspar Chorus is Antoni van Leeuwenhoekhoogleraar bij de faculteit Techniek, Bestuur en Management (TBM)

Bron: delta.tudelft.nl

Dit bericht is 3884 keer gelezen.

Facebooktwitterlinkedinmail