Paniekstoornis

Iemand met een paniekstoornis heeft regelmatig paniekaanvallen. Tijdens een paniekaanval wordt je onverwacht overvallen door een plotselinge golf van intense angst of intens onbehagen.

Als je een paniekaanval hebt, kun je het gevoel krijgen gek te worden, de controle te verliezen of dood te gaan. Ook kun je het gevoel krijgen los van jezelf te staan. Je krijgt klachten zoals hartkloppingen, koude rillingen, misselijkheid, zweten, trillen, druk op de borst en een gevoel van ademnood of verstikking.

Als je een paniekstoornis hebt ben je na het hebben van een of meerdere paniekaanvallen steeds weer bezorgd over of bezig met het mogelijk krijgen van nieuwe paniekaanvallen. Of met de gevolgen van een nieuwe paniekaanval. Ook kun je situaties gaan vermijden waarin je verwacht weer een nieuwe paniekaanval te krijgen. Zo kun je bijvoorbeeld lichamelijke inspanning of onbekende situaties gaan vermijden.

Mensen met een paniekstoornis ontwikkelen vaak angst of vrees voor verschillende situaties. Bijvoorbeeld voor het gebruikmaken van het openbaar vervoer of voor het zich bevinden in openbare ruimten. Door deze angst kun je situaties gaan vermijden. Dit wordt agorafobie of pleinvrees genoemd. De angst en vermijding komen voort uit de gedachte dat je moeilijk kunt ontsnappen. Of dat er geen hulp beschikbaar is als panieksymptomen of andere machteloos makende of gênante symptomen zich voordoen.

In Nederland heeft naar schatting 2 tot 3 procent van de bevolking een paniekstoornis. Vrouwen hebben vaker een paniekstoornis dan mannen; deze verhouding is ongeveer 2:1. Een paniekstoornis is een angststoornis.

Hieronder lees je welke symptomen voorkomen bij een paniekstoornis. Alleen een deskundige, zoals een psychiater of psycholoog, kan de diagnose stellen.

Symptomen

Je ervaart terugkerende, onverwachte paniekaanvallen. Een paniekaanval is een plotselinge golf van intense angst of intens onbehagen die binnen enkele minuten een piek bereikt. Deze plotselinge golf van angst of onbehagen kan ontstaan vanuit een toestand van kalmte, of vanuit een al bestaande toestand van angst. Deze piek gaat gepaard met vier (of meer) van de volgende symptomen:

  • Hartkloppingen, bonzend hart of een versnelde hartslag
  • Transpireren
  • Trillen of beven
  • Gevoelens van ademnood of verstikking
  • Het gevoel naar adem te snakken
  • Pijn of een onaangenaam gevoel op de borst
  • Misselijkheid of maag-/buikklachten
  • Een gevoel van duizeligheid, onvastheid, licht in het hoofd zijn of flauwvallen
  • Koude rillingen of opvliegers
  • Verdoofd of tintelend gevoel
  • Gevoelens van onwerkelijkheid of het gevoel vervreemd van jezelf te zijn
  • Vrees om de zelfbeheersing te verliezen of ‘gek te worden’
  • Vrees om dood te gaan.

Daarnaast zijn ook cultuurspecifieke symptomen mogelijk (bijvoorbeeld tinnitus, pijn in de nek, hoofdpijn, onbeheersbaar schreeuwen of huilen). Er dienen minimaal vier van de kenmerken hierboven te worden ervaren om te kunnen spreken van een paniekaanval.

Minstens een van de aanvallen is gevolgd door één maand (of langer) met een van de volgende kenmerken:

  • Je bent steeds bezig met of bezorgd over het krijgen van nieuwe paniekaanvallen of de gevolgen daarvan (bijvoorbeeld verlies van zelfbeheersing, een hartaanval krijgen, ‘gek worden’).
  • Er is sprake van een aanzienlijke, niet aan de omgeving aangepaste verandering in het gedrag. Deze gedragsverandering hangt samen met de paniekaanvallen. Zo vertoon je bijvoorbeeld gedrag bedoeld om paniekaanvallen te voorkomen, zoals vermijding van lichamelijke inspanning of onbekende situaties.

De stoornis kan niet worden toegeschreven aan de fysiologische effecten van een middel (bijvoorbeeld drugs of medicatie). Ook kan de stoornis niet worden toegeschreven aan een somatische aandoening (zoals hart- en longaandoeningen).

De stoornis kan niet beter worden verklaard door een andere psychische aandoening. Zo treden de paniekaanvallen bijvoorbeeld niet alleen op in reactie op gevreesde sociale situaties, zoals bij een sociale-angststoornis. Of bijvoorbeeld alleen in reactie op obsessies, zoals bij een dwangstoornis.

Oorzaken

Biologische factoren

Er wordt aangenomen dat er meerdere genen een rol spelen bij een paniekstoornis. Hoe dit precies in elkaar zit is nog niet duidelijk. Kinderen van ouders met een angststoornis, depressie of bipolaire stoornis hebben een verhoogd risico op een paniekstoornis. Lees hierover meer op de pagina angststoornissen en erfelijkheid. Verder is er een verband tussen ademhalingsstoornissen zoals astma en paniekstoornis.

De neiging om negatieve emoties te ervaren én de neiging om te geloven dat angstsymptomen gevaarlijk zijn, zijn risicofactoren voor het ontstaan van paniekaanvallen en voor bezorgdheid over paniek. Het is nog niet duidelijk of deze kenmerken ook een risico vormen voor het ontstaan van een paniekstoornis.

Verder kan een voorgeschiedenis van ‘angstaanvallen’ (aanvallen met een beperkt aantal kenmerken van een paniekaanval) een risicofactor zijn voor het latere ontstaan van paniekaanvallen en de paniekstoornis.

Omgeving

Veel mensen met een paniekstoornis geven aan dat er sprake is geweest van stressvolle gebeurtenissen tijdens de maanden voor hun eerste paniekaanval (bijvoorbeeld ziekte of overlijden in de familie; en negatieve ervaringen met drugs of geneesmiddelen). Verder is er bij mensen met een paniekstoornis vaker sprake van seksueel misbruik en lichamelijke mishandeling tijdens de kinderjaren dan bij sommige andere angststoornissen.

Tips bij een paniekaanval 
  • Realiseer je dat je klachten ongevaarlijk zijn. Je bent niet ziek, het zijn gevoelens van angst.
  • Bedenk je dat de angst tijdens een aanval vanzelf weer minder wordt
  • Probeer rustig te ademen
  • Zoek afleiding. Kijk bijvoorbeeld naar je omgeving, drink water, tel in je hoofd tot honderd
  • Bespreek je angsten met je vrienden of familie. Je hoeft je er niet voor te schamen
  • Vermijd situaties die angst opwekken niet. Probeer deze situaties juist aan te gaan, uiteindelijk zal je angst hierdoor juist afnemen.
  • Onderneem ontspannende activiteiten, zoals sporten of wandelen.
  • Vermijd stimulerende middelen zoals alcohol en cafeïne. Deze kunnen een paniekaanval uitlokken.

Tips voor naasten

  • Heb begrip voor de angst van de ander, ook al is deze in jouw ogen zeer overdreven.
  • Probeer de angst van de ander niet weg te praten. De angst is voor de ander zeer reëel.
  • Probeer de ander aan te sporen om dingen te blijven ondernemen, maar dwing hem of haar er niet toe.
  • Stimuleer degene in het zoeken van professionele hulp.
  • Leven met iemand met een angststoornis is zwaar. Als het je te veel wordt, zoek dan (professionele) steun.